Alicia Montoya: “Het is enorm belangrijk om onderzoek de klas in te brengen.”
Alicia Montoya is hoogleraar Franse taal en Letterkunde aan de Radboud Universiteit. Afgelopen maand ontving zij een Vici-onderzoeksbeurs van de NWO voor haar toekomstig onderzoek naar interactie tussen fictie en lezers in achttiende-eeuws, revolutionair Europa. In dit interview vertelt ze over haar meertalige achtergrond, haar kijk op meertaligheid en de verbinding van onderzoek en onderwijs.
Welke talen spreek je en hoe heb je deze geleerd?
“Ik heb achtereenvolgens Portugees, Engels, Spaans, Frans en Nederlands geleerd. Engels is op native niveau, de rest is near native. Frans is de enige taal die ik op school geleerd heb. Ik ben in Spanje geboren, maar mijn ouders reisden veel. Toen ik drie jaar was, zijn we naar Portugal verhuisd. Portugees is de eerste taal die ik heb leren spreken. Op zesjarige leeftijd heb ik Spaans geleerd en toen we naar Nederland verhuisden, heb ik ook daar de taal geleerd door naar school te gaan en het vooral veel te gebruiken. Toen ik Afrikanistiek studeerde heb ik twee jaar lang Ewe gestudeerd, een West-Afrikaanse toontaal, maar dat is zo ingewikkeld dat ik niet meer kan dan af en toe een woord verstaan. Vandaag de dag spreek ik vooral Engels, Nederlands en Frans. Engels gebruik ik privé, die laatste twee in werkcontext. Spaans en Portugees spreek ik vooral als ik op reis ben. Het kost me dan soms moeite om de woorden weer te vinden, maar ze zitten er wel degelijk.”
Welke taal of talen zou je nog graag willen leren?
“Ooit heb ik geprobeerd om het Duits onder de knie te krijgen. Ik kan mezelf redden, ik kan doen wat ik wil doen, maar het voelt onnatuurlijk. Ik vind het ook wel erg jammer dat ik nooit Latijn heb gehad. Toen mijn jongste op het gymnasium zat heb ik zo’n cursus Latijn voor ouders gedaan, dat vond ik heel leuk. Dat is iets wat ik misschien zou willen oppakken als ik eens een vrij moment heb, maar ik denk niet dat het gaat gebeuren in de nabije toekomst.”
Wat zie je als grootste meerwaarde van je meertaligheid?
“Als ik in Spanje of Portugal kom, dan voel ik mij geen vreemde. Het is geweldig hoe je je gelijk onderdeel voelt van de cultuur. Zeker bij grote talen als het Spaans voel je automatisch verbondenheid met eenieder die de taal spreekt. Ook al komen mensen van de andere kant van de wereld, de taal verbindt. Iemand die meertaligheid echt combineert met dat cultuurelement, is Frans Timmermans. Hij kan zich echt verplaatsen in andere zienswijzen, hij heeft een bepaalde openheid. Ik denk dat dat cruciaal is, zeker als het gaat om Europa, waar hij natuurlijk het boegbeeld van is. Ik geloof heel sterk dat wij ons op Europa moeten richten en dat kan niet zonder meertaligheid. ”
Hoe leer je volgens jou het best een vreemde taal?
“Ik denk dat het heel erg afhangt van leeftijd en ook van de persoon, iedereen heeft zijn eigen manier van leren. Ik denk wel dat het heel belangrijk is om een duidelijk doel te hebben, iets wat je wilt met die taal. Als kind wilde ik bijvoorbeeld heel graag kunnen communiceren met andere kinderen. Er moet iets zijn wat leerlingen willen doen met die taal, anders wordt het vechten tegen de bierkaai. Wat betreft het taalonderwijs in Nederland denk ik dat differentiatie heel belangrijk is. Dat Frans en Duits verdwijnen uit het vmbo en het mbo, vind ik heel kwalijk. Zeker met de huidige geopolitieke situatie moet Europa echt sterk gaan staan, maar dat gebeurt op alle niveaus van de maatschappij, niet alleen bij de elite.”
Wat is volgens jou een mogelijke oplossing om de populariteit van talenstudies te verhogen?
“Voor mij is het integreren van taalonderwijs met allerlei andere soorten onderwijs – en sowieso in het dagelijks leven – heel belangrijk. Er zal altijd een kleine groep geïnteresseerden blijven die heel erg de diepte in wil gaan met een taal, maar ik denk dat wij ons veel meer moeten richten op de grote groep die wel geïnteresseerd is in andere culturen, maar er niet een hele studie aan wil wijden. We moeten denken buiten de bestaande kaders. De brede talenopleidingen vind ik dan ook een stap in de goede richting, mits je er meteen bij zegt dat het en-en is. Dus én de kleine talenstudies hooghouden zodat degenen die dat echt willen dat nog altijd kunnen doen én inspelen op die brede opleidingen, waarbij het ook belangrijk is dat we opleidingen ontwikkelen die via meerdere instroomkanalen toegankelijk zijn.”
Kunt je iets vertellen over je nieuwe onderzoeksproject?
“Het project richt zich op de vraag of wij beter worden van het lezen van romans. Dat is een idee dat heel sterk leeft bij filosofen als Martha Nussbaum, Richard Rorty en Jacques Rancière. Zij vinden allemaal dat het lezen van fictie onlosmakelijk verbonden is met het uitoefenen van een democratie, van je politieke participatie als burger in een democratische staat. Dat heeft te maken met zaken zoals je kunnen verplaatsen in anderen en andere zienswijzen, andere werelden, kunnen begrijpen. Dat klinkt ons literatuurwetenschappers natuurlijk heel fijn in de oren, omdat wij allemaal van lezen houden. De vraag is echter of het klopt. Wat wij gaan doen in het onderzoek is kijken naar echte lezers uit de achttiende eeuw. We hebben heel veel documentatie over deze mensen, wij weten welke boeken in hun kasten stonden, we weten welke boeken ze leenden bij bibliotheken. Dan kun je dus links gaan leggen tussen bepaalde soorten fictie die geconsumeerd werd door dergelijke mensen en hun daadwerkelijke handelingen in het leven. Denk bijvoorbeeld aan de slavernij, waarover een aantal romans geschreven zijn die empathie probeerden op te wekken voor tot slaaf gemaakten. Zie je dat dan ook terug in mensen die deze boeken lazen? Was het zo dat ze bijvoorbeeld vaker lid werden van een abolitionistisch genootschap dan mensen die deze boeken niet lazen?
Het belang van dit soort onderzoek is dat dit aan de kern raakt van wat wij doen als literatuurwetenschappers. Het is ook iets waarvan ik denk dat we het veel explicieter aan onze studenten moeten vertellen. Waarom doen wij dit, waarom vinden wij dit met zijn allen belangrijk en welke rol heeft cultuur in meer algemene zin in onze moderne samenleving? Is het gewoon vermaak of doet het meer? Ik vermoed dat laatste.”
Hoe kunnen we dergelijk onderzoek inpassen in de lespraktijk?
“Dat is een van de vragen die wij ons stellen met dit project, dus willen wij ook materiaal gaan ontwikkelen. Ik denk dat het enorm belangrijk is om onderzoek de klas in te brengen en om het te hebben over grote vragen. Waarom lees ik, hoe sta ik in de samenleving, wat wil ik bereiken en hoe kan ik dat verbinden met de maatschappij als geheel? Dat zijn precies de vragen waar het over gaat in de literatuur. Dus ik zie graag dat het onderwijs ook op middelbare scholen veel meer uitgaat van deze mensvormende aspecten in plaats van te focussen op voornamelijk technische aspecten. Dat zou betekenen dat wij onze toetsingsvormen moeten loslaten. Dit is heel spannend, want wij willen in het onderwijs alles heel precies kunnen meten, maar dit soort mensvormende zaken zijn moeilijk meetbaar.
Daarnaast zou ik ook graag willen dat leerlingen meer bezig zijn om zichzelf uit te drukken. Zo zijn we aan de universiteit bezig om te experimenteren met vormen van creative writing. Dat bevalt tot nu toe heel erg goed en ik denk dat het ook uitstekend op middelbare scholen zou werken. Maak verhalen, schrijf! Het hoeft niet allemaal correct te zijn, het gaat erom dat je jezelf kunt uitdrukken. Het is verrassend hoeveel je kunt vertellen, ook met een matige beheersing van een taal. Hiervoor is het wel nodig dat docenten meer vrijheid krijgen, bewuster kunnen kiezen wat en wanneer ze iets inzetten uit een methode. Ik wil docenten dan ook graag meegeven om uit te gaan van hun eigen passie, daarom zijn we immers het vak ingerold.”
terug
Geef een reactie