Tweetaligheid en de ziekte van Parkinson: de ‘Kees study’
door Kees de Bot, emeritus hoogleraar universiteiten van Nijmegen, Groningen en Veszprem (Hongarije)
U kent er vast wel een, zo’n man die iets voorovergebogen door de straat loopt, stilstaat bij een stoplicht en niet weer op gang kan komen. Zijn handen trillen steeds meer naarmate de frustratie toeneemt. Stress is dodelijk. Een veter strikken als iemand naar je kijkt en wacht tot je eindelijk zover bent, is een bijna ondoenlijke opgave. Alles wat klein en priegelig is, is een probleem. Ik vind zelf dat ik behoorlijk vaart kan maken, maar tegelijkertijd lijkt de wereld om mij heen steeds sneller te gaan en ik dus steeds langzamer. We leven in een wereld waar alles om tijd draait. Je krijgt daar enorm veel opmerkingen over, sommige subtiel en andere wat minder:
- Moet je nu altijd de laatste zijn?
- Maar ik hou van overhemden met knoopjes.
- Loop eens door! Zo missen we de trein nog.
- Je lijkt net op je vader, die was ook zo sloom.
- Laat die knoop van je jas maar, het is helemaal niet koud.
- Lukt het?
- Ga maar vast.
De boodschap is duidelijk, je kunt niet meekomen. Alles kost moeite en gaat onhandig. De jas die je vroeger probleemloos aantrok, is plotseling een monster met veel openingen, ritsen en knopen. En vooral met heel veel zakken waar je makkelijk de weg in kwijt raakt. Maar laten we ons hier beperken tot taal en taalverwerking.
Door toeval hebben Wander Lowie, mijn opvolger als hoogleraar Toegepaste Taalkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, Teus van Laar, mijn neuroloog, en ikzelf een bijzonder experiment kunnen uitvoeren, waarbij we de kern van de vertraging in mijn ziekte onder de loep kunnen nemen. Al in 2007 waren Wander en ik aan een eenvoudig experiment begonnen. In het experiment moesten de deelnemers een reeks woorden zo snel mogelijk benoemen. Dus ze zagen woordjes als ROTS, MIER en KLOMP en moesten die zo snel mogelijk benoemen. Er waren 200 Nederlandse woorden en 200 Engelse. In een longitudinale opzet wilden we deze taak door steeds dezelfde persoon gedurende vele jaren steeds weer laten uitvoeren. Omdat we van geen weldenkend mens konden verwachten dat die tig keer hetzelfde taakje zou doen, zat er niets anders op dan zelf als proefpersoon op te treden (wat ook weer zijn specifieke problemen meebrengt). Zo kwam het dat ik in 2007 voor het eerst meedeed. Over de periode van de afgelopen 17 jaar hebben we dit experiment 67 keer gedaan met dezelfde persoon – mijzelf. Op gegeven moment werd er bij mij de ziekte van Parkinson (oftewel Parkinsons Disease, PD) vastgesteld. Door toeval konden we dus onderzoeken of we met deze eenvoudige woordbenoemingstaak in twee talen iets te weten zouden kunnen komen over vroege indicatoren van Parkinson.
We wilden ook weten of het verwerken van lexicale informatie varieert over de dag. Zulke ‘circadian rhythm’ effecten zijn in de literatuur vaker gevonden voor allerlei cognitieve functies. Omdat de eerste metingen een paar maanden voor mijn diagnose van PD waren begonnen en doorliepen in de jaren erna, hoopten we te kunnen laten zien dat lexicale verwerking en productie worden beïnvloed door veranderingen in de hersenen die we aanduiden met PD.
Helaas, we hebben geen duidelijke veranderingen kunnen constateren in reactietijden voor, rondom of na de diagnose. Wel neemt de snelheid van verwerken af en wordt de variatie groter, zeker tegen het eind van de lijst met 200 woorden (vgl. figuur 1 voor het Nederlands in 2009 en 2022). Wat we hieruit kunnen leren is dat de taalproblemen van PD patiënten niet primair door woordselectie en -productie worden veroorzaakt.
Een opvallende uitkomst is dat het verschil tussen de reactietijden voor het Nederlands en het Engels min of meer gelijk blijven doorheen de tijd – al zit er in de 2022 data voor het Engels nog meer variatie (vgl. figuur 2). De reactietijden voor de Engelse items waren altijd zo’n 150 ms langzamer dan voor de Nederlandse items, zelfs na 17 jaar en 67 herhalingen. Hetzelfde gold voor effecten van tijd van de dag: reactietijden van de ochtenden bleven significant sneller dan die van de middagen.
Men zou verwachten dat na zoveel herhalingen de verschillen tussen talen zouden verdwijnen. Aan de volgorde van de talen kan het verschil niet liggen. Een mogelijke verklaring is dat we altijd eerst de Nederlandse items presenteerden en daarna de Engelse waardoor het wennen aan de taak eerder bijdraagt aan het verschil en het juist niet kleiner maakt.
Hoewel ik denk dat ik deze taak nog wel een paar keer zal doen – veel hangt af van beschikbaarheid van experimentele ruimte op de faculteit – een hobby wordt het niet. De testen werden altijd in een vaste volgorde gepresenteerd, eerst Nederlands, dan Engels. Die dagen deed ik dus 200 items keer twee talen zowel in de ochtend als in de middag – in totaal 800 items per dag. Soms viel ik gewoon in slaap en miste dan een paar woorden. Interessant is misschien wel dat het zelf inschatten van hoe goed of slecht een sessie was gegaan erg moeilijk bleek: in sommige sessies had ik het gevoel lekker snel en accuraat te zijn en dan bleek dat helemaal niet uit de reactietijden en foutenpercentages. En andersom, terwijl ik dacht langzaam te zijn, gaven de reactietijden aan dat ik juist heel snel was.
Kortom, deze ‘Kees study’ heeft een hele reeks aan resultaten opgeleverd voor de wetenschap. Mocht u deze studie willen repliceren dan wens ik u veel sterkte toe, 17 jaar is toch wel lang!
terug
Geef een reactie