taalwijs.nu

taalwijs.nu

Mijn collega Erasmus leert mij leerlingen motiveren

door
Jacques Koppenol
Docent klassieke talen op het Kennemer Lyceum en promovendus met een NWO-lerarenbeurs aan de Universiteit Utrecht

Wat is er mooier dan de taal waar je zelf je hart aan hebt verloren te onderwijzen aan een nieuwe generatie? Ik vrees dat niet elke docent in deze tijd met dit gevoel de klas instapt. Iedere leraar loopt aan tegen demotivatie, of dit nu van de leerling of van hemzelf komt. De docent weet niet meer waar hij de kracht vandaan moet halen om de pubers eronder te houden en de pubers weten niet meer waar zij de tijd vandaan moeten halen om al het huiswerk te doen. Waar doen we dit nog voor, denken beiden. Dit gebrek aan motivatie bij leerlingen hangt volgens sommigen samen met technologische ontwikkelingen, met name de smartphone en sociale media, waardoor de leerling minder geconcentreerd is en steeds moeilijker leerwerk verzet en schoolse vaardigheden ontwikkelt. Maar waren vroeger pubers allemaal perfecte leerlingen die enkel leefden om te leren? Het is niet een symptoom van de huidige tijd dat de jeugd liever iets anders doet dan in de schoolbanken zitten. Dankzij een NWO-lerarenbeurs onderzoek ik hoe Erasmus zijn leerlingen motiveert om Latijn te leren in zijn Colloquia. Erasmus zag reeds in de vijftiende eeuw het probleem van gebrek aan motivatie bij leerlingen en heeft getracht dat te ondervangen in zijn lesmethode.

Desiderius Erasmus wist dat het motiveren van leerlingen een belangrijk onderdeel van het onderwijs is. Hij schetst meer dan eens een negatief beeld van ondermaats onderwijs, dat volgens hem steunde op lijfstraffen als manieren om de motivatie te verhogen. Toen hij zelf als student te Parijs geld moest verdienen met bijles geven, heeft hij het anders aangepakt. Hij bedacht leuke en humoristische zinnetjes en dialogen om zijn bijlesleerlingen Latijn te leren. De Colloquia is dan ook begonnen als aantekeningen voor deze bijlessen, maar vond, beginnend met een ongeautoriseerde druk in 1518, gretig aftrek in de zestiende eeuw. Vanaf 1522 verzorgde Erasmus zelf de edities en vulde de verzameling dialogen telkens aan. Uit sommige van deze dialogen kan men duidelijk opmaken dat het motiveren van leerlingen een prioriteit was voor Erasmus. De dialoog Ars notoria (De kunst van het leren) is een gesprek tussen Erasmus en zijn petekind Erasmius, de zoon van de uitgever Froben, waarin motiveren een belangrijke rol speelt. Erasmius wil met zo min mogelijk inspanning Latijn leren. Zijn peetoom weet echter te vertellen dat er geen short cuts bestaan wat het leren van een taal betreft. Zijn advies bestaat uit enkele stappen: 1) overtuig jezelf ervan dat leren leuk is, 2) verbaas je over hoeveel mensen door hun kennis het ver geschopt hebben in het leven, 3) leg jezelf discipline op om te zorgen dat je genoegen vindt in het nuttige, 4) wees nauwkeurig. Deze punten zien we ook terug in de huidige onderwijspraktijk. Punt vier wordt gestimuleerd door huiswerkcontrole en toetsen, punt twee is het laten zien van het nut van je vak door bijvoorbeeld te verwijzen naar het belang ervan in een vervolgcarrière. Punt drie is zowel de taak van ouders als van docenten om te stimuleren: iets wordt namelijk pas leuk als je er goed in bent. Hierbij komt de beloning om de hoek kijken in de vorm van traktaties, cadeautjes en, het belangrijkste, de succeservaring van de leerling. Het harde werken dat beloond wordt, is onderdeel van de eigenwaarde van de leerling.

Punt een, het jezelf overtuigen dat leren leuk is, blijft echter een probleem van alle tijden. Slechts weinigen bezitten een onaflatende intrinsieke motivatie om te blijven leren. Erasmus toont zijn begrip voor de gedemotiveerde leerling in de Colloquia in de dialoog Euntes in ludum literarium (Naar school), waarin tweemaal twee leerlingen voor schooltijd zich zorgen maken over hun schoolwerk. Sylvius en Johannes vrezen de lijfstraf van de docent als zij te laat komen of hun les niet kennen. Zij besluiten elkaar te helpen met overhoren, maar de angst voor een afranseling belet het leren. Zoals Jeanine de Landtsheer vertaalt: “Houd je gedachten erbij, want wie bang is vergeet snel.” Angst beïnvloedt het leren negatief, maar voor leerlingen speelt dit gevoel een rol, ook vandaag de dag door bijvoorbeeld de druk van cijferpublicatie in Magister. Daarnaast bestaat er de angst om de les niet te kunnen volgen, zoals blijkt uit het gesprek van twee andere leerlingen, Cornelius en Andreas. Andreas vraagt Cornelius om hem te helpen met het leren schrijven van letters. Het advies van Cornelius is om eerst goed en dan pas snel te schrijven. Andreas merkt echter op dat de docent daar veel te snel voor gaat (een klacht die ik ook voor de voeten geworpen krijg van mijn leerlingen!). In deze twee voorbeelden laat Erasmus zien dat hij oog heeft voor de stress van leerlingen.

Als leraar klassieke talen herken ik de gedemotiveerde leerling die Erasmus probeert te motiveren. Hij heeft oog voor de penibele situatie van leerlingen die straf vrezen, het tempo niet aankunnen en hard moeten werken voor school. Hij geeft deze leerlingen een plek in zijn lesmethode en laat hen daarbij ook kind zijn, zoals in de dialoog De lusu (Kinderspelen) waarin de leerlingen vrij krijgen van hun docent om te spelen. Erasmus beschrijft vervolgens allerlei spelen via de gesprekken tussen de leerlingen. Hun kinderlijke hang naar het spel wordt gecombineerd met het leren van Latijn. Erasmus probeert zo voortdurend de leerlingen te betrekken door hen onderdeel te maken van de lessen. ‘Bezie de kinderen niet te klein’, zoals classica, docente en dichteres Ida Gerhardt schreef. Dat is wat ik Erasmus zie nastreven in zijn Colloquia: respecteer de leerling door middel van de stof.

Mijn collega Erasmus leert mij leerlingen motiveren. De dialogen die ik bestudeer zitten vol humor, liefde, bedrog, spel en scherts om de leerlingen bij de les te houden. De leerlingen worden zelf onderdeel van de lessen, maar niet als perfecte stuudjes, juist met al hun angsten, frustraties en speelsheid. Heb ik mijzelf ook niet schuldig gemaakt aan barse grammaticalessen, waar ik beter wat grappige voorbeeldzinnen had kunnen gebruiken? Staat de hoeveelheid huiswerk in verhouding met wat ik wil bereiken en wat de leerlingen aankunnen? Ben ik de docent die Erasmus bespot, of juist lachend naast hem staat? Mijn promotieonderzoek laat mij onverwachts reflecteren op mijn docentschap en zet mij aan mijn collega uit de zestiende eeuw vaker te volgen. Ik adviseer talendocenten de Colloquia te lezen. Er is een mooie selectie verzorgd door Jeanine de Landtsheer, waar ik de bovenstaande vertalingen aan heb ontleend. Een lesidee, een kwinkslag, of simpelweg de geruststelling dat demotivatie van alle tijden is: het raadplegen van onze collega Erasmus is de moeite waard.

Verder lezen:

Landtsheer, J. de (2001). Gesprekken: Colloquia. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam


terug