Ook het Nederlands is meertalig
Als taalwetenschapper aan het Meertens Instituut houd ik me bezig met de Nederlandse taal en cultuur. Toch werk ik niet vanuit een eentalig perspectief. Integendeel, ik onderzoek en documenteer de vorm, plaats en functie van het Nederlands in onze meertalige maatschappij en in de wereld.
Veelgestelde vragen
Wanneer ik in gesprek ben met mensen buiten de wetenschap, krijg ik vaak vragen met dezelfde strekking: “Hoe kunnen we het Nederlands beschermen tegen invloeden van buitenaf? Bestaat het Nederlands nog wel over vijftig jaar? Waarom spreken jongeren geen correct Nederlands meer?” Ook scholieren die me interviewen voor hun profielwerkstuk over bijvoorbeeld taalverandering of straattaal stellen ze regelmatig. De vragen vertrekken vanuit een taaldefensieve houding en angst voor verandering: andere talen vormen een bedreiging voor het Nederlands en het Nederlands ontwikkelt zich in de verkeerde richting. Maar laten we die aannames nu eens omdraaien door ons af te vragen hoe taalvariatie het Nederlands juist verrijkt. Daarvoor is een open en nieuwsgierige blik nodig.
Als ik vragen krijg zoals de hierboven genoemde, stel ik meestal eerst een vraag terug: “Wat bedoel je precies met het Nederlands?” Mijn reactie leidt doorgaans tot vertwijfeling. Voor veel mensen is het namelijk helemaal niet vanzelfsprekend om hét Nederlands te bevragen, laat staan om de denkoefening te maken dat er meerdere soorten Nederlands zouden kunnen bestaan. “Gewoon, de taal die je op school leert”. Maar dat is niet hét Nederlands, het is een variant ván het Nederlands. Een belangrijke weliswaar, omdat het de gestandaardiseerde variant is, het Standaardnederlands of Algemeen Nederlands. Vanaf de zestiende eeuw zijn er regels voor bedacht, en veel van die regels kun je nu nog steeds terugvinden in schoolboeken, taaladviesgidsen, online taalloketten en andere naslagwerken. Maar zo lang als de standaardtaal bestaat, is er ook al variatie. Toch is het nuttig om de standaardtaal te leren, omdat het in Nederland de officiële taal is die wordt gebruikt in professionele en educatieve contexten, door de overheid en door de media.
Taalgebruikers zijn kunstenaars
Toch is het Standaardnederlands niet de enige variant van het Nederlands die nuttig is. Veel mensen zullen beamen dat ze niet altijd volgens de regels van de standaardtaal spreken. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn. De sprekers hebben niet goed opgelet in de les of ze vergissen of verspreken zich, maar dat is doorgaans niet waar de taalwetenschap in geïnteresseerd is. Veel boeiender wordt het wanneer sprekers bewust taalregels schenden of oprekken om een eigen groepstaal te creëren. Of wanneer ze een andere thuistaal spreken (een vreemde taal of een dialect) die in sommige (informele) situaties natuurlijker of gemoedelijker aanvoelt. Het cognitieve taalsysteem van sprekers is niet ‘geprogrammeerd’ volgens de regels van het Standaardnederlands, maar bevat in werkelijkheid een grote hoeveelheid abstracte taalkennis die zijn oorsprong vindt in allerlei talen en taalvariëteiten. Welke dat precies zijn, verschilt uiteraard per individu. Ik spreek in deze context zelf altijd graag van het ‘taalrepertoire’ van sprekers, een term die ook gangbaar is binnen de internationale sociolinguïstiek, omdat ik het woord ‘repertoire’ associeer met kunsten. Taalgebruikers zijn ook kunstenaars, omdat ze constant nieuwe creaties maken met alle taalkennis die ze bezitten.
Mensen zijn geneigd om over die taalkennis te denken en te praten in termen van afgebakende eenheden. Vragen als “hoeveel talen spreek je?” of “spreek je dialect?” bevestigen dat. Kun je talen wel tellen? En wat zijn de criteria om een taal te spreken? Dat zijn echt heel ingewikkelde vragen om te beantwoorden. Taalkennis is immers (bijna) nooit perfect in balans en dat hoeft ook helemaal niet. Jongeren die een paar woorden Marokkaans Arabisch, Sranantongo (Surinaams) of Spaans gebruiken in hun onderlinge communicatie, vinden we waarschijnlijk geen sprekers van die talen. Sterker nog: soms weten ze niet eens waar de woorden die ze gebruiken vandaan komen. Maar feit is wel dat ze de woorden op een betekenisvolle manier gebruiken. Ze maken deel uit van hun groepstaal, een codetaal waarvan alleen zij de nuances kennen.
Talen als werkwoord
Ook jongeren die van huis uit geen traditioneel dialect spreken, maar wel opgroeien in de regio en een aantal kenmerken van het oorspronkelijke dialect oppikken, zijn in de oren van oudere generaties geen échte dialectsprekers. Maar wat zijn het dan wel? Lokale taalkenmerken, zoals een bepaalde tongval, zinsbouw of woordenschat, kleuren het taalgebruik van jongeren en zijn belangrijk voor het uitdragen van hun identiteit. Dat kun je onmogelijk ontkennen en toch voelen veel mensen argwaan bij wat zij beschouwen als wannabe sprekers. Alsof je een taal alleen mag gebruiken als je haar tot in de finesses beheerst. In mijn werk sta ik voor een meer inclusieve benadering: door het idee van taal als telbaar zelfstandig naamwoord los te laten en in te ruilen voor ‘talen’ als werkwoord (cf. languaging) kun je beter begrijpen hoe sprekers op een lenige manier met hun taalkennis omgaan. Elke situatie vraagt om ander taalgebruik en het taalrepertoire van sprekers staat die flexibiliteit toe. Afhankelijk van met wie, waar, wanneer en waarover je spreekt of schrijft, kun je passende elementen uit je repertoire halen. Zulke ‘registers’ hebben een belangrijke sociale functie: je kunt er ten opzichte van andere sprekers afstand mee creëren of juist toenadering mee zoeken. Het is belangrijk om jongeren begrip en gevoeligheid voor registervariatie bij te brengen, in het Nederlands én in andere talen, omdat ze er in het dagelijks leven veel profijt van zullen hebben en omdat het ze bewuster maakt van de werking van taal.
Binnentaalse meertaligheid
Toch vind ik ook het perspectief van conservatieve taalgebruikers heel boeiend. Dat taalverandering bij zoveel mensen (heftige) emoties losmaakt, zegt veel over de verwevenheid van taal, cultuur en identiteit. Mensen ontlenen wie ze zijn deels aan de taal die ze spreken. Kom je aan de taal, dan kom je ook aan de sprekers. Toen ik in januari 2025 in de Volkskrant stond met een interview over mijn onderzoek naar taalvariatie en jongerentaal, waren er naast overwegend positieve reacties ook boosheid en zorgen bij lezers. Die emoties werden niet veroorzaakt door de inhoud van het stuk, maar door de ongelukkige titel die de redactie boven de online versie had geplaatst: “een pleidooi voor lossere regels”. De realiteit is dat ik dat pleidooi zelf nooit heb gegeven of zal geven. Lossere taalregels zijn namelijk helemaal niet nodig. Het is waardevol dat mensen de regels van onze gezamenlijke standaardtaal leren. Die regels weerhouden sprekers er echter niet van om onderling soepel met taal om te gaan. Juist omdat er in de praktijk niet één Nederlands is. De taal is niet in steen gebeiteld. Er is een heleboel binnentaalse meertaligheid die haar oorsprong vindt in allerlei andere talen en dialecten. En die variatie is reuze interessant, omdat ze ons zoveel vertelt over de diverse hedendaagse samenleving en haar sprekers.
Verder lezen?
Doreleijers, Kristel (2023). Taalvariatie in de klas: Talige diversiteit benutten om taalbewustzijn te vergroten. In Jeroen Dera, Joyce Gubbels, Janneke van der Loo, & Jimmy van Rijt (Red.), Vaardig met vakinhoud. Handboek Vakdidactiek Nederlands, 221-231. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Doreleijers, Kristel (2024). Styling the Local. Hyperdialectisms and the Enregisterment of the Gender Suffix in the ‘New’ Dialect of North Brabant. Amsterdam: LOT Publications. (proefschrift)
Doreleijers, Kristel (2024). Mythen rond meertaligheid. NEMO Kennislink, 5 november 2024, via: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/mythen-rond-meertaligheid/.
Thema:
Meertaligheidterug
Geef een reactie