taalwijs.nu

taalwijs.nu

Werken aan begrip: meertalige communicatie in een Limburgs metaalbedrijf

door Daan Hovens, postdoctoraal onderzoeker van expertisecentrum ITEM, Universiteit Maastricht


01 PER:
Do you know how the system of it works? Do you know how the system works?

02 VIN: What?

03 PER: Yes.

04 VIN: Yeah.

05 PER: Yeah? How works the system?

06 VIN: Good.

07 PER: No hohoho haha. You know what I mean.

08 DAA: Hahahaha.

09 PER: Can you alone, the system?

10 VIN: Ah, I don’t know.

11 PER: Eh but you stand two-and-a-half hours by me.

12 VIN: Right now with das Produkt, I can work I don’t know eh…

13 PER: How do you then? How works… machine is… I wait… how do you then? How do you, eh, watch that, eh, the machine, eh… in de dreej… how do you then? You have stands two-and-a-half-hours by me you have see what I have done, can you self?

14 VIN: Yeah I can work alone.

15 PER: I can WORK alone? No… Can you work with in… what… the machine? Hae snap ’t gaar neet… Can you, now, go the machine on… three seconds? What are you doing… in… in that eh…

 

Bovenstaand gesprek heb ik in augustus 2017 opgenomen tijdens een werkshift op een productieafdeling van een groot metaalbedrijf in Limburg, niet ver van de Nederlands-Duitse grens. Het gesprek laat een gangbare werksituatie zien, waarbij twee productiemedewerkers samen moesten werken die niet veel overeenkomende taalkennis hadden. “PER” –ik gebruik pseudoniemen– was een oudere, vaste medewerker uit Limburg die al ruim 20 jaar in het bedrijf werkte. Hij sprak Limburgs, Nederlands, Duits en Engels – waarbij hij zelf aangaf liever en beter Duits dan Engels te spreken. “VIN” was een jongere uitzendkracht uit Polen die pas twee maanden in het bedrijf werkte. Hij sprak Pools, Engels en een aantal woorden Duits (als in regel 12). Het gebruik van Engels als lingua franca tussen PER en VIN leek dus voor de hand te liggen, wat een enkele keer gemengd werd met Duitse woorden (regel 12) en Limburgse woorden (regels 13 en 15) en wat ook op andere taalkundige niveaus, zoals uitspraak en grammatica, met verschillende talen geassocieerd kon worden. “DAA” (regel 08) verwijst naar mijzelf, Daan Hovens, een participerend onderzoeker die 3,5 maand meewerkte in het metaalbedrijf om te observeren hoe productiewerkers met elkaar communiceerden. Zelf sprak ik Limburgs, Nederlands, Engels, Zweeds, Duits en wat Frans.

Het gesprek laat een moment zien waarop een ervaren medewerker (PER) controleert of een minder ervaren medewerker (VIN) in staat is om bepaalde werkhandelingen met een machine zelfstandig uit te voeren, omdat eerstgenoemde op het punt staat ergens anders heen te gaan. PER verwijst naar deze handelingen met de term “het systeem” (regel 01). VIN lijkt deze term echter niet te begrijpen (regel 02) en nadat PER hem vraagt “het systeem” uit te leggen (regel 05), geeft VIN een ‘verkeerde’ interpretatie van deze vraag (regel 06). PER zegt dat VIN dit bewust doet (“you know what I mean”), maar desondanks herformuleert hij zijn vraag nog eens (regel 09). VIN geeft nu aan dat hij PER begrijpt (“ah”), maar lijkt niet zeker te weten of hij het systeem wel voldoende kent (regel 10). In plaats van het systeem uit te leggen, begint PER VIN nu te beschuldigen: laatstgenoemde zou tijdens de afgelopen 2,5 uur onvoldoende hebben opgelet (regel 11). VIN reageert op deze beschuldiging door te specificeren dat hij weet hoe hij met de producten moet werken die de afgelopen 2,5 uur voorbij kwamen, maar hij lijkt onzeker of dat hetzelfde is als het systeem begrijpen (regel 12). PER vraagt VIN om dan eens uit te leggen hoe je met de genoemde producten werkt (regel 13) en VIN reageert kort dat hij weet hoe dat moet (regel 14). PER gelooft echter niet dat VIN hem daadwerkelijk begrepen heeft, wat hij expliciet maakt in het Limburgse zinnetje “hae snap ‘t gaar neet” (“hij snapt het helemaal niet”, regel 15). Uiteindelijk voert PER de relevante werkhandelingen nog eens uit zodat VIN, net als ik, kan zien wat er precies gedaan moet worden nadat PER weg is. 

Daan op de werkvloer (I).

Het ontstaan van begrip tussen medewerkers, machines, management en samenleving

Het voorbeeld van PER en VIN is in verschillende opzichten illustratief voor de inhoud van mijn proefschrift. Ten eerste is er het perspectief van de meertalige en multimodale communicatie. Ondanks de bescheiden overlap in taalkennis tussen PER en VIN, PER’s onzekerheid over zijn kennis van het Engels, en de vaagheid van het begrip “systeem”, lijken de interacties tussen beide medewerkers toch enigszins productief te zijn. Toen ik na afloop van het gesprek nog een paar uur bij VIN bleef –ik hielp hem o.a. met het dragen van producten– bleek hij inderdaad te begrijpen hoe hij zelfstandig met de machine kon werken. Het feit dat PER en VIN geen native speaker-Engels spraken, en op verschillende taalkundige niveaus aan het ‘mixen’ waren, leek dus geen onoverkomelijk obstakel te zijn geweest in dit opzicht. Een cruciaal element van de communicatie was waarschijnlijk dat PER, zowel voorafgaand als tijdens het geobserveerde gesprek, simpelweg bepaalde handelingen had voorgedaan, zodat VIN –als aanvulling op de talige uitingen– concreet kon zien wat er moest gebeuren. In dit opzicht moeten de communicatieve uitingen van de machine waar PER en VIN mee werkten ook niet onderschat worden – denk aan brandende lampjes, de kleuren van knopjes en diverse geluiden. Zulke ‘machinetaal’ vergemakkelijkte de communicatie op de werkvloer tot op zekere hoogte, hoewel mijn proefschrift tegelijkertijd laat zien dat interacties tussen mensen en machines vaker tot misverstanden leidden dan interacties tussen medewerkers onderling. Mogelijk nog meer dan talenkennis (eng gedefinieerd), waren vaardigheden als “observeren” en het “herkennen dan wel hypotheses maken over diverse signalen” daarom essentieel voor een relatief geslaagde communicatie tussen zowel medewerkers onderling, als tussen medewerkers en machines. Een nuance die ik hier wel bij moet aanbrengen is het dat het in dit geval alléén om communicatie gaat die als doel heeft een relatieve nieuwkomer als VIN te leren hoe iets gedaan moet worden, en niet waarom dat zo moet.

Daan op de werkvloer (II).

Ten tweede is er de meer sociale, politieke dimensie van communicatiepraktijken op de werkvloer. In een bepaald opzicht is er iets verrassends aan de hand in het gesprek tussen PER en VIN. Aan de ene kant lijkt PER, de ervaren vaste medewerker, uitgebreid moeite te doen om te checken of VIN weet wat hij moet doen. Aan de andere kant zijn de reacties hierop van VIN, de minder ervaren uitzendkracht, opvallend kort, en op één moment lijkt hij een grap te maken (regel 06). Dit is misschien niet het gedrag dat je zou verwachten van iemand die vanuit Polen naar Nederland gekomen is om te werken, waar hij nauwelijks zekerheid qua werk en inkomen heeft. Waarom lijkt juist PER, en niet VIN, in deze situatie zo (pro)actief te zijn? Een belangrijk gegeven om hierbij in het achterhoofd te houden is mijn aanwezigheid als onderzoeker op de werkvloer. PER en VIN waren op de hoogte van mijn rol en zij wisten dat ik geïnteresseerd was in meertaligheid en communicatie. Voor PER bood dit een kans om mij te laten zien hoe moeilijk het was om met ‘anderstaligen’, in het bijzonder Engelssprekende uitzendkrachten uit Midden- en Oost-Europa, samen te werken. Hij vertelde mij over zijn weerstand tegen de komst van zulke uitzendkrachten – niet in de eerste plaats vanwege de taalbarrière, maar vooral omdat zij het niveau van de arbeidsvoorwaarden in Nederland omlaag zouden halen, doordat zij bereid zouden zijn om harder te werken voor minder geld en minder zekerheid. Hij had dus een uitgesproken agenda, iets dat VIN mogelijk voldoende aanvoelde om er niet volledig in mee te gaan. In plaats van het gesprek tussen PER en VIN simpelweg te behandelen als een ongefilterd voorbeeld van communicatie op een hedendaagse productiewerkvloer, is het dus van groot belang om deze sociale, politieke (machts)dimensie van hun gesprek mee te nemen. PER’s mening werd bovendien gedeeld door een deel van de vaste productiemedewerkers in het metaalbedrijf en een belangrijke vraag was dan ook wat dit betekende voor de communicatie aldaar. 

Voor mij als onderzoeker werd gaandeweg duidelijk dat mogelijke communicatieproblemen nooit helemaal opgelost zullen kunnen worden zo lang een significant deel van de medewerkers het überhaupt niet legitiem vindt dat er (talige) diversiteit op de werkvloer bestaat. Wanneer het gaat om mogelijke oplossingsrichtingen voor ons als samenleving is een suggestie van mij om weg te blijven van een discours van moralisme, dat ofwel een normatieve verwachting aan minderheden oplegt om zich aan een meerderheidsgroep aan te passen, ofwel een normatieve verwachting aan een meerderheidsgroep oplegt om minderheden te omarmen. In plaats daarvan stel ik een discours van weloverwogen en gedeelde eigenbelangen voor. Wanneer arbeidsmigranten en uitzendkrachten een bedrijf helpen om te blijven bestaan en (meer) winst te maken, en wanneer het daadwerkelijk zo is dat deze winst alle medewerkers ten goede komt, waarom zouden wij het discours dan niet dáárop inrichten? Uiteindelijk gaat het er daarbij ook om productiemedewerkers, inclusief migranten en uitzendkrachten, te erkennen en belonen voor wat ze zijn: essentiële werkers.

Het volledige proefschrift van Daan vind je door op deze link te klikken. 

Meer lezen?

Hovens, D. (2023). Breakdowns and assemblages: Including machine-actants in sociolinguistic ethnographies of blue-collar work environments. Journal of Sociolinguistics, 27 (1), 3-23. https://doi.org/10.1111/josl.12565 

Hovens, D. (2021). Language policy and linguistic landscaping in a contemporary blue-collar workplace in the Dutch-German borderland. Language Policy, 20 (4), 645-666. https://doi.org/10.1007/s10993-020-09572-y 

Hovens, D. (2020). Workplace learning through human‐machine interaction in a transient multilingual blue‐collar work environment. Journal of Linguistic Anthropology, 30 (3), 369-388. https://doi.org/10.1111/jola.12279 


terug

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *